maandag 13 december 2010

Vlucht

Onhandig stommelde ze met de twee koffers door het smalle gangpad naar de enige nog lege plek. Ze voelde zich belachelijk en had het idee dat alle ogen op haar waren gericht. Eén koffer kon ze kwijt in de kleine ruimte tussen de banken. De andere wilde ze in het gangpad laten staan. De man tegenover haar stond al op om deze voor haar in het bagagerek boven te tillen.

“Dank u!” zei ze. Vooral uit beleefdheid. Ze vroeg zich af hoe ze de koffer weer uit het bagagerek moest krijgen als ze eenmaal op haar bestemming was. Ze hoopte maar dat de man er dan nog zou zijn om haar weer te helpen.

Ze ging zitten en keek gespannen naar buiten. Het perron was bijna leeg. Ze schrok toen ze een man het perron op zag rennen. Hij leek op Frans. Het bleek iemand anders. Gelukkig!

De trein kwam langzaam in beweging. Ze ving nog net een teleurgestelde blik op van de man die de trein net had gemist. Ze legde een hand op haar buik en dacht aan het kleine wonder wat daar vrolijk trappelde. En aan de opluchting die ze had gevoeld toen het gisteravond weer begon te bewegen. Urenlang had ze in angst afgewacht, nadat Frans haar, in één van zijn woedeaanvallen, twee keer hard in de buik had geschopt.

In de maanden dat ze bij Frans woonde, had hij haar vaker geschopt en geslagen. Ze had zijn woedeaanvallen gelaten over zich heen laten komen. Ze vond dat ze het had verdiend zo behandeld te worden. Jarenlang had ze de mannen in haar leven als vuil behandeld. Nu was het haar beurt. Vooral Kees had ze vaak diep gekwetst. Hij had het haar altijd weer vergeven. Goeie ouwe, trouwe, lieve Kees. Even vroeg ze zich af of ze toch niet bij hem zou aankloppen. Ze was ervan overtuigd dat ze bij hem zo weer terecht kon. Zwanger of niet. Maar ze wilde het hem niet weer aandoen.

Nee, haar besluit stond vast! Ze ging naar Theo! Tenminste, als hij nog op hetzelfde adres woonde als een jaar geleden. Theo zou waarschijnlijk minder blij zijn haar te zien, maar hij zou haar wel helpen. Theo was het soort man die altijd en overal een oplossing voor wist te verzinnen. Ze hoopte maar dat hij niet was verhuisd.

De trein had de stad verlaten. Een sprookjesachtig sneeuwlandschap gleed voorbij. Waarom kon ze niet samen met Frans hiervan genieten? Ze betwijfelde even of weggaan het goede besluit was geweest. In zijn hart was Frans een goede jongen. Hij zou vast en zeker ook een goede vader kunnen zijn. Als hij de drank maar zou laten staan.

Zelf had ze die paar klappen wel kunnen incasseren. Alleen die trappen in haar buik. De angst in de uren daarna. Dat wilde ze nooit weer meemaken. Van hun kind bleef hij af! Haar gevoel wilde haar laten geloven dat hij kon veranderen. Haar verstand wist beter. Haar vader was ook nooit veranderd.

Daarom had ze ook besloten om, zodra ze het kind eenmaal weer voelde bewegen, te vluchten. Ze had gewacht tot hij 's ochtends naar zijn werk was gegaan. Hij had geen woord meer gesproken. Zijn laatste blik sprak boekdelen. Schuld en schaamte las ze in zijn ogen. Maar ook de machteloosheid om zichzelf aan te pakken. Hij wist maar al te goed wat drank met hem deed, maar hij zou er nooit helemaal vanaf kunnen blijven.

Als een razende had ze alle spullen die ze nodig dacht te hebben bij elkaar verzameld en over de twee koffers verdeeld. Na een snel ontbijt was ze naar het station gelopen. Ze had geluk gehad dat het pas begon te sneeuwen toen ze op het perron was.

De trein stopte. Ze moest eruit. De man die haar koffer in de bagagerek had getild was al verdwenen. Ze besloot de koffer maar te laten liggen. De belangrijkste dingen zaten in haar andere koffer en met twee koffers door de sneeuw sjouwen zou toch te omslachtig zijn.

Het huis waar Theo vorig jaar nog woonde, was niet al te ver van het station af. Ze dacht dat ze het wel kon lopen. De straten waren glibberig en moeilijk begaanbaar. Ze had al haar kracht en behendigheid nodig om niet te vallen. Na een eeuwigheid bereikte ze uitgeput het huis waar ze zijn moest. Het zag er donker en verlaten uit. De voortuin lag er verwaarloosd bij en Theo's naambordje was verdwenen. Wat nu?

Moedeloos draaide ze zich om. Ze had te weinig geld op zak voor een fatsoenlijke maaltijd, maar een broodje moest wel lukken. Ze vroeg zich af waar ze zou kunnen slapen. Weer dacht ze aan Kees.

“Lisa? Ben jij dat?” hoorde ze achter zich. Ze herkende de stem meteen. Ze draaide zich om en keek in de liefste ogen die ze ooit gezien had. “Lisa! Wat is er meisje?”. Voor ze het wist liet ze zich huilend in Kees' warme, veilige armen vallen...

Geen opmerkingen:

Een reactie posten